Door: omgevingsmanager Johan Simon
Stel je voor: je woont in een gezellige volksbuurt. De energierekening drukt zwaar op je portemonnee. Je maakt je zorgen om je kinderen, je moeder die zorg nodig heeft, of de onverwachte rekeningen die blijven komen. Dan valt er een brief op de mat. Er zijn plannen om je buurt te verduurzamen. Plannen waar je niks van begrijpt en waar je niks over hebt mogen zeggen. Je wordt gevraagd mee te praten over hoe jij zou kunnen helpen die ingekleurde plannen uit te voeren.
Hoe zou jij je voelen?
Die vraag probeer ik mezelf steeds vaker te stellen. Om eerlijk te zijn: jarenlang bekeek ik de energietransitie vooral vanuit het perspectief van beleidsmakers. Als omgevingsmanager werkte ik vol goede bedoelingen aan plannen voor windparken en warmtenetten. Maar telkens stuitte ik op weerstand, waarna ik me iedere keer afvroeg: Waarom zien mensen niet hoe belangrijk dit is? We doen dit toch ook voor hen?
De energietransitie loopt vast
We lopen met de energietransitie behoorlijk vast. Het laag hangend fruit is geplukt, maar veel verder komen we niet. Het grootste deel van de samenleving blijft achter. Als we verder willen, zullen we iedereen mee moeten krijgen. Dat klinkt logisch, maar is een enorme uitdaging voor alle betrokken professionals.
Burgers voelen zich niet gehoord
Het is niet zo dat mensen duurzaamheid niet belangrijk vinden. Het voelt alleen voor velen als een ver-van-hun-bed-show. Dit geldt trouwens niet alleen voor de energietransitie. Ook bij veel andere thema’s voelt een grote groep mensen zich niet betrokken. Uit het Continu Onderzoek Burgerperspectieven van het Sociaal Cultureel Planbureau blijkt dat bijna de helft van de Nederlanders (43%) vindt dat de overheid onvoldoende naar haar burgers luistert. Dit laat een forse kloof zien tussen de professionals die plannen ontwikkelen en de burgers voor wie die plannen bedoeld zijn.
De kloof waar ik onbewust aan bijdroeg
Als omgevingsmanager in de energietransitie organiseerde ik vol goede bedoelingen inspraakavonden en klankbordgroepen. Ik richtte me enthousiast op steeds dezelfde mensen die op kwamen dagen. ‘Beroepsburgers’ noem ik ze: betrokken mensen die zich comfortabel voelen om deel te nemen aan inspraakavonden, klankbordgroepen en andere vergaderingen. Ze zijn vaak goed geïnformeerd, mondig en weten hun weg te vinden.
Ondertussen zat ik vol aannames. Ik dacht dat mensen met een laag inkomen minder interesse hebben in duurzaamheid. Dat jongeren zich niet betrokken voelen bij beleid. Zulke aannames kleurden mijn contact met mensen nog vóórdat ik ze sprak. Zo werkte ik onbewust mee aan het creëren van de weerstand die ik zo probeerde te voorkomen.
Het echte inclusieve gesprek organiseren
Het is best confronterend om te erkennen dat je onderdeel bent van het probleem dat je juist probeert op te lossen. Pijnlijk om te erkennen, maar ook bevrijdend. Want dit besef – dat ik iets deed wat averechts werkt – heeft me veranderd. Het heeft me laten inzien dat ik mensen niet ‘mee moet nemen’ bij plannen, maar dat ik het echte inclusieve gesprek moet gaan organiseren. Dat ik eerst moet luisteren. Niet om mensen te overtuigen. Niet om mijn eigen ideeën te bevestigen, maar om te begrijpen. Niet alleen luisteren met m’n oren, maar vooral met m’n hart en m’n buik.
Verandering is mogelijk
Lukt het dan nu om mijn werk helemaal anders te doen?
Nee. Lang niet altijd. Want de dagelijkse praktijk met protocollen, verordeningen, checklists en wetgeving biedt lang niet altijd de ruimte om het fundamenteel anders aan te pakken. Toch geloof ik dat verandering mogelijk is. Door iedereen de kans te geven om mee te doen, ongeacht achtergrond, inkomen of toegang tot technologie. Door het gesprek te organiseren over wat mensen nodig hebben om te kunnen bijdragen aan een betere wereld. Die verandering begint niet bij wat plannenmakers bedenken, die begint bij mijzelf!
Verder praten met Johan?
Mail hem op J.Simon@omgevingsmanagement.nl